Eind 19de eeuw liepen er in Belgie verschillende soorten honden rond die gebruikt werden voor het bijeen drijven van kuddes. Hoewel de types overeen kwamen, waren er uiterlijke verschillen in vacht. Er was toen nog geen sprake van het ras Belgische Herder zoals we dat nu kennen. De eerste rasstandaard voor de Belgische herder werd opgesteld in 1892. Hierin werd melding gemaakt van drie verschillende varieteiten in vacht. Tegenwoordig onderscheiden we vier verschillende varieteiten binnen de Belgische Herder: Laekense herder of Ruwhaar, Groenendaeler, Mechelse herder en Tervuerense herder.
De Laekense herder is de variant met een ruwharige, rossig getinte vacht. Deze hond is het minst bekende ras onder de belgische herders en komt ook het minste voor. Alleen in Nederland geniet de Laekenaar nog enige populariteit. Voor de tweede wereldoorlog was de variant bijna compleet verdwenen. Na de oorlog is deze weer teruggefokt in Nederland door kruisingen met Ruwharige hollandse herders en Mechelaars. Er is geen vastomlijnd type vastgelegd. De ene fokker gaat voor een vierkanter, stomp type terwijl andere fokkers de voorkeur geven aan een wat eleganter type met langer hoofd. De ruwharige herder is een rustige, prettige hond die goed af te richten is. Je kunt ze dan ook met enige regelmaat nog tegenkomen bij gehoorzaamheidstrainingen en africhting.
De Laekenaar dankt zijn naam het Paleis van Laeken, een van de Koninklijke residenties van Belgie waar vroeger Napoleon nog heeft gewoond.